Triglyceriden in de praktijk: een update
De belangrijkste klinische consequenties van een hypertriglyceridemie zijn de toegenomen risico’s op hart- en vaatziekten (HVZ) en pancreatitis. Bij een hypertriglyceridemie dient eerst een diagnose te worden gesteld. Na uitsluiten van secundaire factoren moet onderzoek plaatsvinden naar de verschillende vormen van (familiaire) hypertriglyceridemie. Recent zijn belangrijke nieuwe inzichten ontstaan in de pathofysiologie van hypertriglyceridemie. Naast lipoproteïnelipase, hepatisch lipase apoCII en apoCIII zijn nu apoAV, GPIHBP1, lipase maturation factor 1 (LMF1) en angiopoietin-like protein 3 (ANGPTL3) geïdentificeerd als belangrijke regulatoren van het triglyceridenmetabolisme. Voor de beoordeling van het risico op HVZ kan de meting van apolipoproteïne (apo)B behulpzaam zijn. Bij een verhoogd apoB (boven 1,2 g/L) is er sprake van een atherogene dyslipidemie. Behandeling met statines naast leefstijlinterventies dient dan te worden overwogen, soms in combinatietherapie met een fibraat. Bij niet-atherogene vormen van hypertriglyceridemie is het van belang om met aanpassingen in de leefstijl, en eventueel een fibraat of visolie, het risico op pancreatitis te verkleinen.
Leerdoelen
Na het bestuderen van deze collectie:
- begrijpt u hoe triglyceridenrijke partikels (TRP) gemetaboliseerd worden en uiteindelijk in atherogene, cholesterolrijke lipoproteïnen worden omgezet
- heeft u kennis over nuchtere en niet-nuchtere normaalwaarden voor triglyceriden (TG) en het gebruik van non-HDL-C
- weet u welke genetische varianten betrokken zijn bij het ontstaan van hypertriglyceridemie
- kent u de pathofysiologische mechanismen van lipoproteïnen die tot atherosclerose leiden
- weet u wat u moet doen bij een pancreatitis ten gevolge van hypertriglyceridemie
- weet u welke (nieuwe) geneesmiddelen beschikbaar zijn voor de behandeling van hypertriglyceridemie