Oculomotoriekstoornissen vanuit hersenstam en hersenzenuwen
Oogbewegingsstoornissen die hun oorsprong in de hersenstam en meer perifeer hebben, verlopen vrijwel altijd ongeconjugeerd. In de hersenstam spreekt men van nucleaire of internucleaire stoornissen. Bij internucleaire stoornissen is er vaak sprake van een monoculaire nystagmus. Bij nucleaire stoornissen verwacht men afwijkingen aan één oog, in het geval van de nervus oculomotorius treden er echter binoculaire afwijkingen op bij eenzijdige uitval. In het verloop van de oogbewegende zenuwen treden stoornissen op die eenvoudig te herleiden zijn. Ptosis vindt soms zijn oorsprong in de hersenstam, maar meestal is het probleem meer perifeer gelegen. Het onderscheid tussen een volledige ptosis en ptosis waarbij de pupil niet bedekt wordt, is van belang bij het onderscheid tussen uitval van de nervus oculomotorius en de sympathicus. Bij pupilstoornissen is het van belang na te gaan of er sprake is van stoornissen bij belichting dan wel bij convergentie. Er is sprake van hetzij uitval van de sympathicus hetzij van de parasympathicus in het kader van een oculomotoriusuitval. Pupilstoornissen op basis van lues vinden hun oorzaak in het dorsale mesencephalon. Bij het syndroom van Adie is er een afwijking in het ganglion ciliare, met op lange termijn symptomen ten gevolge van gestoorde re-innervatie. Vergentiestoornissen zijn lastig te lokaliseren. De mesencefale reticulaire formatie speelt een belangrijke rol maar ook het cerebellum oefent hier invloed uit.
Leerdoelen
Na het bestuderen van deze collectie:
- Ongeconjugeerde oogbewegingsstoornissen, accommodatiestoornissen en ptosis plaatsen binnen de anatomie van de oog aansturende zenuwen en oogspieren.
- Ongeconjugeerde oogbewegingsstoornissen, accommodatiestoornissen en ptosis beter diagnosticeren en behandelen.