Gesprekken met Wim Brussel en Irina Snoeck
Lang geleden waren er twee werelden: de wereld van de neurologen en de wereld van de kinderartsen. In beide specialismen kwamen dokters voor die zich hadden gespecialiseerd in de neurologische problematiek van kinderen, maar ook de ‘kinderneurologen’ en de ‘neuropediaters’ leefden in verschillende werelden. In de jaren zeventig traden vooral de kinderneuroloog-geworden-neurologen op de voorgrond: Le Coultre en Prechtl in Groningen, Fleury in het Amsterdamse Binnengasthuis, Willemse in Utrecht, Njiokiktjien in het azvu en Gabreëls in Nijmegen. Nederland vormde daarmee een uitzondering: vrijwel overal in Europa en elders was de kinderneurologie voortgekomen uit de kindergeneeskunde. Er waren twee uitzonderingen op die uitzondering: de neuropediaters Peter Barth in het azvu en Nan Krijgsman in het St. Radboud. Inmiddels zijn de grenzen tussen beide werelden vervaagd – maar niet verdwenen. Neurologen zijn immers meer thuis in systeemdenken, terwijl de kracht van kinderartsen ligt in hun kennis van groei en ontwikkeling én in het feit dat zij vanaf het begin van hun opleiding geleerd hebben om met ouders om te gaan. Als inleiding op dit nummer van Praktische Pediatrie had ik een gesprek met twee als kinderarts opgeleide kinderneurologen, beide werkzaam in een perifere praktijk.