A&I
Een onafhankelijk, praktijkgerichte nascholing over perioperatieve geneeskunde
Een combinatie van vaktijdschrift, e-learning en congressen, geaccrediteerd door de NVA, NVIC, NIV, NVVC, NVvH, en NVN.

Alle collecties van A&I
Gesorteerd op nieuw - oud
Een 19-jarige man presenteerde zich met het beeld van een meningitis en sepsis. Er werd gestart met antibiotica en dexamethason. Aanvullend onderzoek toonde een Staphylococcus aureus endocarditis van de aortaklep. In verband met een progressieve aortaklepinsufficiëntie en hartfalen was aortaklepvervanging noodzakelijk. Het postoperatieve beloop werd gecompliceerd door een intracerebrale bloeding onder orale anticoagulantia. Ondanks adequate antibiotische behandeling ontstonden er nieuwe abcessen rond de kunstklep. Chirurgische interventies waren niet meer mogelijk. De patiënt overleed aan de gevolgen van progressief hartfalen.

Pulmonale hypertensie is de meest voorkomende oorzaak van rechterventrikelhartfalen. De behandeling bestaat uit verlaging van de preload en afterload van de rechterventrikel en verbetering van de vullingsstatus van de linkerventrikel. Afterloadreductie kan alleen plaatsvinden als de oorzaak van de pulmonale hypertensie bekend is. Preloadreductie kan bewerkstelligd worden door diuretica. Diuretica zullen echter alleen effectief zijn als de systemische bloeddruk voldoende is. Daarom is het gelijktijdig voorschrijven van diuretica en vasopressine soms noodzakelijk. De nieuwe medicamenten die aangewend worden voor de behandeling van pulmonale arteriële hypertensie, zoals bosentan (Tracleer®), sildenafil (Revatio®) en prostacycline (Flolan®), hebben alleen betekenis als de diagnose pulmonale arteriële hypertensie is. Bij pulmonale hypertensie secundair aan hart of longfalen zijn deze medicamenten gecontra-indiceerd.

De steeds meer gediversifieerde en complexe intrathoracale chirurgische procedures vereisen het veilig kunnen scheiden van de luchtwegen en de mogelijkheid van één longventilatie. Ook in de traumatologie en op de intensive care zijn er klinische omstandigheden met acute pulmonale insufficiëntie waarbij gescheiden luchtwegen nodig zijn, al dan niet met verschillende beademingsstrategieën. Iedere anesthesioloog en intensivist moet daarom op de hoogte zijn van deze longscheidingstechnieken. Deel 1 beschrijft specifiek het gebruik van bronchusblokkers. Deel 2 licht het gebruik van dubbellumentubes verder toe.

Dankzij de technische ontwikkelingen op het gebied van het verwerken en (langdurig) opslaan van bloed en zijn verscheidene componenten, heeft de hedendaagse clinicus een arsenaal aan bloedproducten waar hij uit kan putten om in verschillende klinische situaties transfusie en stollingscorrectie toe te passen. Naast het feit dat deze praktijk potentieel levens kan redden, stelt het de ontvanger van het bloedproduct ook zeker bloot aan bepaalde niet-geringe en mogelijk zelfs letale risico’s. Tot deze risico’s behoren onder andere hemolytische transfusiereacties, allo-immunisatie, immuunsysteemmodulatie, infectieuze complicaties, (micro)chimerisme, graft-versushostziekte, allergische reacties en transfusiegerelateerde acute longschade (TRALI). Van al deze risico’s blijkt TRALI de grootste oorzaak te zijn van morbiditeit en mortaliteit toegeschreven aan het transfunderen van allogene bloedproducten. In dit artikel wordt ingegaan op definitie, klinische presentatie, prevalentie, pathofysiologische modellen, risicofactoren en opvang van TRALI, met mogelijke strategieën om het voorkomen van dit ziektebeeld tot een minimum te beperken.

De anesthesiologie neemt binnen de DBC-systematiek een bijzondere positie in. Anesthesiologie pur sang is een ondersteunend medisch specialisme zonder eigen DBC’s, maar kent op de IC wel eigen declareerbare zorgtrajecten. In de hoedanigheid van chronische pijnbestrijding is anesthesiologie een poortspecialisme. Deze complexiteit zorgt voor veel onduidelijkheden in het land. Ook wat betreft het ondersteunende gedeelte onderscheidt de anesthesiologie zich van andere ondersteunende specialismen: als enige kent ze geen eigen zorgactiviteiten, noch een eigen productregistratie. Daarnaast is de uitwerking van de ondersteunerscorrectie voor de anesthesiologie wezenlijk verschillend.

Chronisch obstructief longlijden (chronic obstructive pulmonary disease; COPD) is wereldwijd een belangrijke oorzaak van chronische morbiditeit en sterfte. In de perioperatieve periode komen postoperatieve pulmonale complicaties frequent voor. Bij patiënten met COPD is er een toegenomen risico. Het risico op postoperatieve complicaties is gerelateerd aan de aard van de ingreep, de anesthesiologische technieken en afhankelijk van patiëntgebonden factoren. Bij longchirurgische resecties is er bovendien ook nog verlies van functionerend longweefsel. Ter voorkoming van postoperatieve complicaties is het belangrijk om een goede risicoinschatting te maken en zo nodig maatregelen te treffen in niet-medicamenteuze zin, zoals stoppen met roken, fysiotherapie en vroeg mobiliseren. Daarnaast is bij patiënten met COPD medicamenteuze voorbereiding belangrijk met als doel het voorkomen van postoperatieve respiratoire problematiek.