A&I
Een onafhankelijk, praktijkgerichte nascholing over perioperatieve geneeskunde
Een combinatie van vaktijdschrift, e-learning en congressen, geaccrediteerd door de NVA, NVIC, NIV, NVVC, NVvH, en NVN.

Alle collecties van A&I
Gesorteerd op nieuw - oud
De kritisch zieke patiënt kenmerkt zich door toegenomen oxidatieve stress. Daarom lijkt suppletie van vitamines en spoorelementen die een antioxidatieve werking hebben, van toegevoegde waarde te kunnen zijn. De wetenschappelijke literatuur roept vooral veel vragen op, maar er zijn wel voorlopige conclusies te trekken over het mogelijke nut en de veiligheid van vitamine- en spoorelementensuppletie. Vooralsnog lijken hoge doseringen van vitamines en spoorelementen niet aan te bevelen, maar is vanwege onvoldoende inname bij elke IC-patiënt een suppletie tot de dagelijkse aanbevolen hoeveelheid raadzaam, totdat de hoeveelheid aangeboden via sondevoeding of orale voeding toereikend is.

Ik tref Arthur aan de vooravond van een lezingencyclus die hij in het Midden-Oosten zal geven over een van zijn grote passies binnen de IC-geneeskunde: het optimaal voeden van de IC-patiënt. Natuurlijk gaan ook wij het over voeding hebben. Als er iets in ontwikkeling is binnen de IC-geneeskunde is het dat wel. De jarenlange ‘strijd’ tussen het Europese continent en de Amerikaanse inzichten is binnen de voeding zeer zichtbaar. Maar alles is relatief: in een groot deel van de wereld (Midden-Oosten en Zuidoost-Azië) wordt er nog ‘gewoon’ parenterale voeding gegeven in plaats van enterale voeding. Nog veel werk aan de winkel dus.

Het refeedingsyndroom kan ontstaan wanneer voeding wordt geïntroduceerd bij personen die een (langdurige) periode van ondervoeding hebben doorgemaakt. De klinische manifestaties van het refeedingsyndroom omvatten een breed scala aan symptomen, o.a. hartfalen, cardiale aritmieën, respiratoire disfunctie, neurologische verschijnselen en acuut overlijden. Het is belangrijk om risicopatiënten vroegtijdig te identificeren. De voorkeur gaat uit naar een multidisciplinaire benadering.

De keuze van de optimale infuusvloeistof, de hoeveelheid en het moment van toedienen in het perioperatieve traject zijn aan discussie onderhevig. Over de afgelopen jaren is de visie met betrekking tot het optimale gebruik van vloeistoffen veranderd van liberaal naar restrictief en uiteindelijk naar optimaal: goal-directed op geleide van indirecte parameters van ‘fluid-responsiveness’. Mogelijk zal in de toekomst ons vochtbeleid bepaald worden door directe parameters van weefselperfusie, via het visualiseren van de microcirculatie of het meten van mitochondriaal zuurstofverbruik. Het gebruik van colloïden staat ter discussie. Het is van belang om colloïden te gebruiken waarvoor zij bedoeld zijn: voor resuscitatie.

De prevalentie van obesitas is de laatste jaren toegenomen, en daarmee ook de vraag naar IC-capaciteit voor obese patiënten. Dit vraagt een betere kijk op de pathofysiologische veranderingen bij patiënten met obesitas en de consequenties hiervan voor het te voeren beleid op de IC, zoals bijvoorbeeld bij de hemodynamische monitoring. De data zijn lastiger te verkrijgen, maar wel op dezelfde manier te interpreteren. Ook de prognose van de obese patiënt op de IC hoeft niet slechter te zijn. Dat obesitas meer vergt van de patiënt en het medisch personeel is onomstreden.

Zolang het houden van gifslangen in Nederland op legale basis mogelijk is, kunnen hulpverleners worden geconfronteerd met gifslangenbeten. Doorgaans is de betreffende slangensoort bekend, zodat verschijnselen zich laten voorspellen. Bij presentatie kunnen intoxicatiesymptomen aanwezig of volledig afwezig zijn. De dominante klinische presentaties van slangengifintoxicaties zijn neurologische symptomen met progressieve zwakte en uitval, bloedingen ten gevolge van een coagulopathie en een beeld gekenmerkt door pijn met progressieve lokale zwelling. Mengbeelden treden vaak op. Bij levensgevaar wordt gehandeld volgens het algemene ABC in acute situaties. In dit artikel wordt een gestructureerde aanpak besproken met een aantal directe maatregelen en relevante aspecten van anamnese en lichamelijk onderzoek. Vervolgens worden de indicaties en (relatieve) contra-indicaties voor het toedienen van slangenantiserum besproken, en wordt ingegaan op het beleid bij een onverhoopt ongewenst neveneffect na toediening van antiserum.