A&I
Een onafhankelijk, praktijkgerichte nascholing over perioperatieve geneeskunde
Een combinatie van vaktijdschrift, e-learning en congressen, geaccrediteerd door de NVA, NVIC, NIV, NVVC, NVvH, en NVN.

Alle collecties van A&I
Gesorteerd op nieuw - oud
Patiënten die een operatie ondergaan en algehele of regionale anesthesie krijgen, koelen af. In het eerste uur daalt de temperatuur 1-1,5 graad als gevolg van redistributie van warmte van het kerncompartiment naar het perifere compartiment. In de volgende 2-3 uur daalt de temperatuur langzamer en na 3-5 uur ontstaat een steady-state. Peroperatieve hypothermie kan leiden tot cardiale morbiditeit, stollingsstoornissen, wondinfecties, langere verkoevertijd en een verandering van de farmacodynamiek van anesthetica. Preventie van hypothermie kan door middel van actieve en passieve verwarming. Als patiënten preoperatief worden verwarmd, stijgt de temperatuur van het perifere compartiment, waardoor in de eerste fase van anesthesie minder redistributie van warmte optreedt.

Een 44-jarige man met een moeilijke intubatie in de voorgeschiedenis moest onder algehele anesthesie een operatie aan zijn enkel ondergaan. Hij werd door ons geïntubeerd met behulp van een nieuwe airwaymanagementtechniek: camera in tube-intubation. Bij deze techniek wordt gebruikt gemaakt van een VivaSight-tube met een camera in de tip en een Supraglottic Airway Device. Met camera in tube-intubation is het mogelijk om te intuberen zonder gebruik te maken van een laryngoscoop. Ook kan deze techniek gebruikt worden tijdens airway rescue.

Binnen het vakgebied van de loco-regionale anesthesie is de komst van de echografie en daarmee het echo-geleid prikken van perifere en centrale zenuwblokkades de belangrijkste technologische ontwikkeling van de afgelopen twee decennia. Nieuwe technologische ontwikkelingen verbeteren de visualisatie van de naald en vergemakkelijken de inbrengtechniek. De naaldreflectie en dus de zichtbaarheid van de naald is verbeterd door aanpassingen in de echoapparatuur of op het naaldoppervlak. Het inbrengen van de naald wordt vergemakkelijkt door mechanische en elektromagnetische naaldgeleidingsystemen. Ook is de resolutie van het echobeeld verbeterd. Bij toekomstige ontwikkelingen wordt meer gedetailleerde informatie verkregen via de naaldpunt; zo ontstaat meer inzicht over de exacte positie van de naald en het soort weefsel waarin de naaldpunt zich bevindt. Dit zal de echografische loco-regionale anesthesie nog veiliger en effectiever maken.

Door een brug te slaan tussen ingenieurs en medici worden oplossingen gevonden voor medisch-technologische uitdagingen en kunnen nieuwe technologische mogelijkheden in de praktijk getoetst worden. Enkele voorbeelden van deze samenwerking worden beschreven.

Cerebrale schade bij hartchirurgie kan worden veroorzaakt door embolieën. Een embolus kan gasvormig zijn of bestaan uit partikels. Bronnen van gasvormige embolieën zijn te vinden in het extracorporeel circuit (ECC) en het operatieterrein dat is blootgesteld aan de omgevingslucht. Daarnaast kan ook door de anesthesie een luchtembolie worden geïntroduceerd. Preventie kan gelegen zijn in toepassing van membraanoxygenatoren, gebruik van arteriële lijnfilters, oppervlaktecoatings, bubble traps e.d. en toepassing van emboliedetectiesystemen. Een snelle en agressieve behandeling van een gasembolie is essentieel voor het welzijn van de patiënt. Intracoronaire gasembolie na openhartchirurgie kan worden ontdekt door transoesofageale echocardiografie. Het echocardiogram kan wandbewegingsstoornissen en voorbijgaande helderheid van het myocard tonen. Circulatoire ondersteuning met een ECC is een goede behandeloptie bij luchtembolieën tijdens hartchirurgie. De meest effectieve behandeling in de postoperatieve fase bestaat uit decompressie in een hyperbare kamer en mechanische ventilatie met 100% zuurstof.

Het waarborgen van de weefseloxygenatie behoort tot de belangrijkste taken van de anesthesioloog. Door middel van ‘near infrared spectroscopy’ (NIRS) kan niet-invasief een meting van de cerebrale oxygenatie worden verricht op basis van het verschil in lichtabsorptie tussen geoxygeneerd en gedeoxygeneerd hemoglobine in het brein. In hoeverre de meting wordt beïnvloed door extracraniële hemoglobinemoleculen staat ter discussie. De techniek is gemakkelijk aan te brengen, maar des te moeilijker te interpreteren: het is niet aangetoond dat het meten – en optimaliseren – van de cerebrale oxygenatie de prognose voor patiënten verbetert. Het lijkt erop dat de cerebrale NIRS het meest toepasbaar is binnen de carotis- en cardiochirurgie, waarbij het een redelijk alternatief kan zijn voor andere neuromonitoring. Bij overige operaties lijkt het toepassen van cerebrale NIRS vooralsnog niet geïndiceerd.