A&I
Een onafhankelijk, praktijkgerichte nascholing over perioperatieve geneeskunde
Een combinatie van vaktijdschrift, e-learning en congressen, geaccrediteerd door de NVA, NVIC, NIV, NVVC, NVvH, en NVN.
Alle collecties van A&I
Gesorteerd op nieuw - oud
De toepassing van allerlei sederende middelen is in de afgelopen decennia enorm gegroeid. In 2005 droeg de IGZ de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie en de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde op om een nieuwe richtlijn Sedatie buiten de OK te maken. Deze richtlijn wordt vanaf 2013 gehandhaafd. Nederland heeft echter nog een enorme achterstand in te halen om overal te voldoen aan de kwaliteitseisen van de CBOrichtlijn Sedatie en/of analgesie buiten de operatiekamer. De enige methode om de veiligheid verder te verhogen is opleiding, scholing, nascholing en kwaliteitsbeleid. Veiligere sedatie kost geld, vraagt meer opleiding, bewaking en personeel en dat moet in zakelijke plannen zonder beperking worden erkend.
Het beroep van anesthesioloog gaat gepaard met perioden van extreme werkstress. Bij de waardering van deze stress zijn persoonsfactoren van belang. Bij een deel van de collega’s zien we verschijnselen van burnout met een piek aan het begin van de carrière. Deze werkgerelateerde stress leidt waarschijnlijk niet tot een verminderde levensverwachting van anesthesiologen. Wel lijkt het erop dat er onder anesthesiologen relatief vaker middelenmisbruik optreedt, ook met een piek aan het begin van de carrière. Waarschijnlijk spelen ook hier bepaalde persoonskenmerken een rol. Daarnaast zou er vaker sprake zijn van zelfmoord, waarbij we een verhoogd risico zien in met name de herfst van de carrière.
Bij een luchtwegobstructie ontstaat er hypoxie. De resulterende saturatiedaling blijkt niet lineair te verlopen, maar wordt bepaald door de exponentiële daling van de alveolaire-capillaire zuurstofconcentratiegradiënt en de sigmoïdale vorm van de zuurstofdissociatiecurve. Dit heeft klinische consequenties. Vanwege het belang van zuurstof voor het overleven zijn er gespecialiseerde chemosensoren waarbij activatie een geïntegreerde cardiorespiratoire respons met zich brengt die gericht is op het zo lang mogelijk optimaliseren van de oxygenatie. Hoe het waarnemen van de zuurstofspanning op celniveau werkt is nog niet helemaal opgehelderd; het lijkt zich op mitochondriaal niveau af te spelen. Op celniveau kunnen de effecten van hypoxie lang reversibel blijven, maar uiteindelijk leiden ze via necrose en apoptose tot celdood. Hersenen blijken extreem gevoelig voor hypoxie; het hart lijkt zichzelf gedurende enige tijd enigermate te kunnen beschermen.
In vrijwel alle Nederlandse ziekenhuizen is gedurende de afgelopen vijf jaar een spoedinterventiesysteem (SIS) geïmplementeerd om vitaal bedreigde patiënten eerder dan voorheen te herkennen en de behandeling te verbeteren. Een recente meta-analyse laat zien dat gebruik van een SIS wordt geassocieerd met een daling van het aantal reanimaties en van mortaliteit. De drie onderdelen van een SIS zijn het afferente deel, het efferente deel en het borgingsdeel. In de ‘Dutch approach’ is in het afferente (activatie)gedeelte de rol van de hoofdbehandelaar geborgd.
De hoeksteen van de behandeling van een acuut ST-segmentelevatie- myocardinfarct (STEMI) is vroege herkenning en vlotte coronaire revascularisatie. Desondanks ontwikkelt 6-10% van deze patiënten cardiogene shock. De mortaliteit van patiënten met cardiogene shock blijft onacceptabel hoog met een percentage van 50% na zes maanden. Naast eventuele chirurgische behandeling zijn er op dit moment twee therapeutische mogelijkheden voor het ondersteunen van de circulatie bij patiënten met cardiogene shock: farmacotherapie en mechanische hartondersteuning. Het doel van mechanische hartondersteuning is om de bedreigde circulatie te ondersteunen door het verbeteren van de systemische bloedstroom naar de organen om zo aan de metabole behoeften van de organen te voldoen. Uiteindelijk doel is om de shock te verhelpen en orgaanherstel mogelijk te maken. De verschillende mogelijkheden voor mechanische ondersteuning zullen worden besproken.
Hans Knape, hoogleraar anesthesiologie in het Universitair Medisch Centrum Utrecht, startte zijn opleiding in 1979 in Amsterdam. Na het voltooien van zijn proefschrift (‘The interaction of the peripheral sympathetic system and the reninangiotensin system’) kwam hij via het Sint-Lucas Ziekenhuis Amsterdam in het Radboud in Nijmegen. In 1992 werd hij hoogleraar in het UMC in Utrecht. Drie jaar geleden nam hij de beslissing om de direct leidinggevende taken rondom de afdeling aan een collega over te dragen, wat hem meer ruimte geeft om andere zaken te doen, zowel op bestuurlijk als op educatief vlak.