A&I
Een onafhankelijk, praktijkgerichte nascholing over perioperatieve geneeskunde
Een combinatie van vaktijdschrift, e-learning en congressen, geaccrediteerd door de NVA, NVIC, NIV, NVVC, NVvH, en NVN.

Alle collecties van A&I
Gesorteerd op nieuw - oud
Delirium is een veel voorkomende complicatie tijdens opname op de IC. Patiënten die een delirium doormaken zijn langer opgenomen, hebben een hoger risico om te sterven en een hoger risico op cognitieve stoornissen op lange termijn. Verder brengt een delirium een verhoogd risico met zich mee op opname in een verpleeghuis, en meer gezondheidszorg-kosten. Daarom is het belangrijk om delirium te voorkomen en vroeg te behandelen. Vroege mobilisatie kan delirium voorkomen, en om dit te realiseren dienen patiënten minder gesedeerd te worden. Andere preventieve maatregelen bestaan uit het oriënteren van patiënten en het bevorderen van slaap. De behandeling van het delirium bestaat uit behandeling van de onderliggende aandoening, niet-medicamenteuze maatregelen en symptoombestrijding met medicamenteuze therapie.

Efedrine en fenylefrine worden beide met succes toegepast om perioperatieve hypotensie te behandelen. Er is een diversiteit aan oorzaken van perioperatieve hypotensie. Ze kunnen worden ingedeeld naar preload, afterload en contractiliteit. In veel gevallen zal een combinatie van factoren een rol spelen. Bij de behandeling van hypotensie zullen daarom diverse onderliggende oorzaken overwogen moeten worden. Zowel efedrine als fenylefrine heeft meerdere voor- en nadelen waarvan de klinische relevantie per setting zal verschillen. De keuze zal in de praktijk, behalve van de oorzaak van de hypotensie, ook afhankelijk zijn van de comorbiditeit van de patiënt, de operatie en de persoonlijke voorkeur van de anesthesioloog.

Critical illness-polyneuropathie (CIP), critical illnessmyopathie (CIM) en een combinatie daarvan zijn veelvoorkomende aandoeningen op de IC en behoren daar tot de meest voorkomende oorzaken van spierzwakte en beademings/afhankelijkheid. Klinisch neurologisch onderzoek toont vaak verlaagde of afwezige reflexen en grimasseren op pijnprikkels zonder motorische reactie van de ledematen. Met name voor de differentiële diagnostiek kan elektromyografie (EMG) worden verricht. Bij de pathofysiologie lijkt een gestoorde microcirculatie een rol te spelen. CIP en in mindere mate CIM gaan gepaard met een hoge morbiditeit en mortaliteit en een succesvolle therapie is vooralsnog niet voorhanden.

Sepsis is een van de belangrijkste doodsoorzaken op de IC. De laatste jaren is duidelijk geworden dat de meeste septische patiënten niet overlijden ten gevolge van een overweldigende initiële pro-inflammatoire reactie van het immuunsysteem, maar veelal in de daaropvolgende immuunsuppressieve fase, de zogenaamde ‘immuunparalyse’, die gekenmerkt wordt door verhoogde vatbaarheid voor secundaire en opportunistische infecties. Hoewel infectiecontrole en ondersteunende therapieën, zeker in de vroege fase van sepsis, de hoeksteen van de behandeling zullen blijven, is de ontdekking van deze immuunparalyse de reden dat er momenteel een verschuiving optreedt in onderzoek naar de adjuvante behandeling van sepsis. Waar de nadruk voorheen lag op onderdrukken van het immuunsysteem met bijvoorbeeld anti-cytokinetherapieën of corticosteroïden, ligt de nadruk nu meer en meer op het stimuleren van het immuunsysteem. Veelbelovende immuunstimulerende middelen als interferon-γ (IFN-γ) en granulocyt macrofaag-koloniestimulerende factor (GM-CSF) hebben al mooie resultaten laten zien en worden momenteel verder onderzocht in klinische trials.

Arjen Slooter en ik kennen elkaar van de Winter Workshop Intensive Care in Alpbach. Als neuroloog-intensivist, verbonden aan het UMC Utrecht, was Arjen een van de sprekers. Ik was deelnemer aan een goed georganiseerde cursus waar het nuttige met het aangename werd gecombineerd.

Als gevolg van de voortschrijdende vergrijzing zal de incidentie van hartkleplijden de komende jaren toenemen. Openhartchirurgie met klepreparatie of klepvervanging blijft tot op heden de gouden standaard. Ondanks duidelijke richtlijnen voor de behandeling van ernstig kleplijden wordt meer dan een derde van de patiënten niet verwezen voor klepoperatie. De voornaamste redenen hiervoor zijn hoge leeftijd en/of de aanwezigheid van belangrijke comorbiditeit waardoor het operatierisico te hoog wordt geacht. Deze onderbehandelde populatie heeft de deur geopend voor de ontwikkeling van minder invasieve percutane behandelingsvormen. Deze technieken focussen zich met name op de twee meest voorkomende vormen van hartkleplijden in de westerse wereld: aortaklepstenose en mitralis klepinsufficiëntie, die samen meer dan 70% van alle verworven hartklepziekten uitmaken. Het uiteindelijke doel van transkatheter- kleptherapie is het verkrijgen van een behandelingsmodaliteit die minder invasief is met een gelijkwaardig of zelfs beter veiligheids- en effectiviteitsprofiel.