A&I
Een onafhankelijk, praktijkgerichte nascholing over perioperatieve geneeskunde
Een combinatie van vaktijdschrift, e-learning en congressen, geaccrediteerd door de NVA, NVIC, NIV, NVVC, NVvH, en NVN.

Alle collecties van A&I
Gesorteerd op nieuw - oud
Het functioneren van medisch specialisten in maatschappen of vakgroepen wordt voor een groot deel bepaald door de inhoudelijke kennis. Daarnaast is het effectief communiceren van wezenlijk belang voor het handhaven en zelfs verbeteren van de kwaliteit van de groep. Een open communicatie zorgt voor een respectvolle en vertrouwde groepscultuur. Een gesloten communicatievorm binnen een groep zorgt voor wantrouwen. Aan de hand van een indeling van mensen in een van de vier persoonlijkheidstypen kan men inzien op welke manier men het beste met een individu kan communiceren. Het gedrag van de verschillende types vraagt om een andere benaderingswijze om tot een open communicatie te komen. Aan de meeste problemen binnen een maatschap of vakgroep ligt een gesloten communicatie ten grondslag.

Perioperatief vochtbeleid heeft tot doel homeostase en cardiovasculaire stabiliteit te bewaren, rekening houdend met de onderhoudsbehoefte, tekorten en de perfusie van de weefsels. De onderhoudsbehoefte wordt berekend met de 4-2-1- regel. Tekorten ontstaan door nuchter-zijn, gastro-intestinale verliezen, bloedingen, wondverdamping en interstitiële vochtverplaatsing. Vocht wordt gegeven in de vorm van isotone vloeistoffen. Hypotone vloeistoffen geven aanleiding tot hyponatriëmie met morbiditeit en mortaliteit. De meeste kinderen hebben peroperatief geen glucosetoediening nodig als drinken en eten vroeg postoperatief worden hervat. Neonaten, kinderen met cachexie, metabole stoornissen of ernstige infecties en met preoperatieve intraveneuze glucosetoediening dienen wel peroperatief glucose te krijgen. Hun glucosespiegel dient te worden gecontroleerd om hypo- en hyperglykemie te voorkomen. Colloïdale vloeistoffen hebben een rol bij de behandeling van hypovolemie, in het bijzonder door acuut bloedverlies. Neonaten hebben in de eerste week een lagere vochtbehoefte. Prematuriteit verhoogt de vochtbehoefte. Neonatale infusen bevatten glucose en een beperkte hoeveelheid natrium.

Protectieve beademing is beademing met kleine teugvolumina en een lage piekdruk om extra longschade als gevolg van de mechanische beademing te voorkomen. Protectieve beademing is de standaard die wordt toegepast bij patiënten met ALI of ARDS op de ic. Moeten we protectieve beademing ook toepassen tijdens beademing op de operatiekamer? Protectieve beademing leidt tot minder inflammatoire respons en komt voornamelijk tot zijn recht tijdens operaties die gepaard gaan met een duidelijke SIRS-reactie, zoals oesofagusresectie met buismaagreconstructie of openhartchirurgie. Daarnaast is het voorkomen van atelectase en dus handhaving van FRC een belangrijke uitdaging. Rugligging, algehele anesthesie, Trendelenburg, bovenbuikchirurgie en abdominale laparoscopische insufflatie verlagen FRC, wat voorkomen kan worden door vooral de combinatie van recruitment maneuver en adequate hoeveelheid PEEP.

Acute virale bronchiolitis is een aandoening die vooral bij jonge kinderen tot problemen leidt, speciaal bij kinderen met comorbiditeit. Er zijn weinig effectieve therapeutische opties; ondersteunende therapie is de belangrijkste behandeling. Deze kinderen komen veelal bij de kinderarts. Niet zelden raken ook anesthesiologen en intensivisten betrokken bij (dreigende) respiratoire insufficiëntie; dan is kennis van de specifieke pathofysiologie van het beeld belangrijk. Veelbelovende nieuwe behandelingen die uit recent onderzoek naar voren komen, zijn verneveling met hypertoon zout, gebruik van heliox en nietinvasieve beademingstechnieken. De exacte plaatsbepaling van deze behandelingen moet verder onderzocht worden.

Laparoscopische chirurgie waarbij een (capno)pneumoperitoneum wordt aangelegd heeft effecten op vrijwel alle orgaansystemen. De circulatie wordt negatief beïnvloed met een afname van cardiac output en een toename van de vaatweerstand. De orgaanperfusie van darmen, lever en nieren neemt af. Op het niveau van het centraal zenuwstelsel is de stijging van de intracraniële druk van belang. De stijging van de arteriële pCO2 is het gevolg van de laparoscopische benadering. Kennis van deze effecten en van de laparoscopische complicaties, zoals CO2-embolieën, is vooral belangrijk bij de behandeling van patiënten met een beperkte functionele reserve.

Het thoracaal paravertebraal blok is een regionale anesthesietechniek waarbij lokaal anestheticum geïnjecteerd wordt in de nabijheid van de thoracale spinale zenuwen. Hiermee wordt een ipsilaterale somatische zenuwblokkade verkregen en ontstaat eveneens een eenzijdige sympathicusblokkade. Deze regionale anesthesietechniek kan voor unilaterale thorax- en abdominale chirurgie worden toegepast. Het thoracaal paravertebraal blok is geassocieerd met een hoge slagingskans en weinig complicaties of bijwerkingen. De meest gevreesde complicatie is het optreden van een pneumothorax. De incidentie van pneumothorax bij de klassieke techniek is 0,5%. Toepassing van echografie voor het thoracaal paravertebraal blok is goed mogelijk en waarschijnlijk geassocieerd met een afname van de incidentie van pneumothorax en in ervaren handen een hogere slagingskans.